Mijn klas telt vandaag twee leerlingen. Een uit groep 4 en eentje uit groep 6. De zon schijnt vrolijk naar binnen. Ik kijk naar de twee jongens. Hard aan de slag met het gekregen werk van school. Af en toe een vraag. En soms is het antwoord heel lastig te accepteren van je moeder. Ineens ben ik de juf van mijn eigen zoons. Wat een bizarre situatie. Omdat ik in deze vreemde tijden een zo gewoon mogelijke structuur wil bieden, werken we volgens een rooster. Op de zolderkamer van de oudste. Bij de jongens sijpelt voorzichtig door dat het menens is en geen gezellige vakantie. Afspreken met vriendjes en opa en oma zit er even niet in.
Gisteravond in bed verzuchtte de jongste: ‘Ik haat dat virus. Ik wil weer een gewone dag.’ Hij keek me aan en zei: ‘Ik weet dat ik het niet mag zeggen, maar ik vind het een shitvirus, mam.’ Een traan gleed van zijn wang. ‘Ik vind het ook een shitvirus, lieverd.’ Ik slikte en gaf hem een knuffel.
Wat een bizarre tijd waarin ze opgroeien. Plots wordt er getornd aan het vrije, onbezorgde leven van onze kinderen. Mijn gedachten dwalen verder af naar landen waar naast een virus ook geweld domineert. Ik denk aan die vaders en moeders.
‘Mam, nou snap ik het wat je net uitlegde!’ Mijn zoon schalt het antwoord op de som enthousiast door de kamer. En door! Wat een vak heb ik. Het mooiste vak van de wereld.