Wat als je school een onvoldoende krijgt van de Onderwijsinspectie? Wat als je school wil werken aan de onderwijskwaliteit? Dan schakelt de school vaak hulp in van buitenaf. Dit gaat alleen niet altijd even goed volgens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Onduidelijke vraag, onduidelijk antwoord
In een Kamerbrief vertelt de minister over de zogenaamde ‘ondersteuningsstructuur’. Denk bijvoorbeeld aan hulp vanuit de Onderwijsinspectie, onderwijsraden of externe adviesbureaus om de onderwijskwaliteit op scholen te verbeteren. Volgens de minister werkt dit niet altijd even goed. Zo weten scholen vaak niet precies waar ze hulp bij nodig hebben of hoe het komt dat de ondersteuning tekortschiet. Verder wordt de hulp die scholen krijgen vaak onvoldoende ingebed in de hele organisatie. Soms ligt dat aan te weinig betrokken personeel of te weinig tijd en soms aan het tekort aan onderwijspersoneel.
Het probleem ligt niet alleen bij scholen. De markt schiet ook tekort in het aanbieden van passende oplossingen, die op de lange termijn impact hebben. Ook de overheid komt er in de brief niet ongeschonden vanaf: het ministerie zet te veel in op kortdurende impulsen, waardoor een duurzaam effect uitblijft.
En nu?
Er is dus een aantal problemen rond de ondersteuningsstructuur van scholen. De minister wil daarom drie zaken aanpakken. Allereerst: de minister wil scholen (blijven) helpen bij hun professionalisering. Scholen moeten volgens de brief meer kennis opdoen én delen met andere scholen. Ten tweede, de overheid moet de markt op prijs en kwaliteit reguleren, zodat het aanbod past bij wat scholen nodig hebben. Ten derde, de minister steekt ook de hand in eigen boezem: het ministerie moet duidelijker vertellen wat er van scholen wordt verwacht en welke ondersteuning ze daarbij kunnen benutten. Dit moet ervoor zorgen dat: ‘scholen meer zelf aan het roer komen te staan van hun kwaliteitsverbetering’.

