Hij is de luidruchtigste van allemaal. Met stip. ‘s Ochtends, als ik samen met mijn andere kleutercollega’s de kinderen opwacht bij de toegangspoort, hoor ik hem al van heinde en ver aankomen. Hij roept, zingt of vertelt met een stemvolume van heb ik jou daar. Als hij dan met alle bombarie op het plein arriveert, lijkt zijn stemvolume nóg iets harder gezet te worden. Dan komt hij voor me staan, wijdbeens, met zijn handen in zijn zij, en zegt vol overtuiging, met een Pools accent: ‘Goedemorgen juf!’ Er verschijnt een lach op mijn gezicht. Het guitige koppie met grote bruine ogen en zomersproetjes op zijn neus heeft iets koddigs. ‘Goeiemorgen’, groet ik terug. Mijn stem bewust iets dempend. Hopend dat hij de hint snapt.
Maar deze vrijdagochtend is het anders. Zijn schouders hangen, zijn bruine ogen stralen niet zoals gewoonlijk en er klinkt een snik in zijn stem als hij stilletjes op mijn ‘goedemorgen, fijn dat je er bent!’ reageert. Eenmaal in de klas wiebelt hij continu op zijn stoel. Zijn voeten tikken op de grond, zijn handen wriemelen. Onrustige ogen schieten heen en weer in het bleke gezicht. Hij spreekt, nee, roept voor zijn beurt, niet één, maar wel tien keer. Op zijn minst.
Hoewel ik bekend sta om mijn engelengeduld, is dat deze ochtend toch ver te zoeken. Nu ben ík degene die, met stemverheffing, hem tot de orde roep en opeens barst de bom. Hij huilt. Onbedaarlijk. Zoute tranen doen zijn sproetjes voor even vervagen. Zijn trillende lippen maken zijn gezicht voor even iets minder koddig, maar in en in triest. En dan, ja dan, komt die spreekwoordelijke aap uit de mouw: ‘Ik wil geen Pools meer zijn. Ik wil Nederlands zijn en goed kunnen praten’, vertelt hij met een bibberende stem.
Zijn trillende lippen maken zijn gezicht voor even iets minder koddig, maar in en in triest.
Dat een kind van vijf met zoiets worstelt, doet alle herrie teniet. Het maakt me onnoemelijk stil. Dit voorval laat me niet meer los. Ik vraag me af: kan ik hier iets aan doen? En zo ja: wat dan precies? Ik besluit te overleggen met de intern begeleider en de logopediste, die in ons gebouw spreekuur houdt. Ze kent deze leerling en geeft aan dat het ontbreekt aan continuïteit: ‘Eigenlijk zou hij thuis óók oefeningen moeten doen’, zo geeft ze aan. ‘Ouders zitten vol goede wil, maar zijn de Nederlandse taal niet machtig en krijgen het oefenen niet voor elkaar.’
Hoewel er nauwelijks contact te krijgen is met de ouders, besluiten we om ze uit te nodigen op school voor een gesprek. Er gaat geruime tijd overheen en als iedereen het niet meer verwacht, krijgen we tóch een reactie: vader komt naar school. Met handen, voeten en Google Translate leggen we uit wat er aan de hand is.
Uiteindelijk maken we gezamenlijk de beslissing om het oefenen zélf op te pakken, onder schooltijd. Zo is continuïteit gegarandeerd, krijgt de leerling de juiste ondersteuning en ontlasten we de ouders. Na het gesprek keer ik enigszins vermoeid terug in het klaslokaal.
Ik plof op mijn bureaustoel en staar in het niets. Opnieuw ben ik stil.
Want wat is het mooi om als team om het kind heen te mogen staan. Om gezamenlijk tot een oplossing te komen, waarin iedereen zich kan vinden. Dit is waarom ik de switch naar het onderwijs maakte. Om kinderen, waar mogelijk, te ondersteunen. Om kinderen een stabiele basis te geven. Ik ben stil, maar mijn hart maakt een sprongetje.
Laura Hoefnagel is 32 jaar, trotse moeder van een zoon (11) en een dochter (9), Toegepast Psycholoog en kleuterleerkracht. Enkele jaren geleden maakte ze de overstap naar het onderwijs. ‘Elke dag maakt mijn hart een sprongetje. Omdat ik mag doen wat ik het leukste vind: lesgeven aan en begeleiden van kleuters. Geen dag is hetzelfde, daar houd ik van!’
Jouw column op Onderwijs van Morgen
Hou jij van schrijven over je ervaringen in het onderwijs en heb je een ontroerend, grappig of inspirerend verhaal op papier gezet? Stuur het dan naar redactie@malmberg.nl en misschien verschijnt jouw verhaal binnenkort als gastcolumn op Onderwijs van Morgen.

