Hoe bestrijden wij de Mexicaanse griep?
Celbiologen dwingen ons om de aard van mentale processen te heroverwegen. Dr. Michael S. Gazzaniga, neurowetenschapper aan de University of California, spreekt in zijn boek Nature’s Mind (1992) van selectie versus instructie. Voor de selectionist is de ultieme waarheid dat alles wat we in ons leven leren al opgeslagen is in ons brein.
Het mag waar zijn dat de omgeving vorm geeft aan de ontwikkeling van een organisme, maar dat gebeurt steeds binnen de ingebouwde mogelijkheden van dat organisme. Het organisme maakt een selectie uit de ingebouwde keuzemogelijkheden en brengt hierin geen wijzigingen. Dit is geheel in overeenstemming met de doctrine van Darwin dat in de biologie selecties aan het werk zijn en niet instructies.
Nobelprijswinnaars als S. Luria en M.Delbrück toonden aan dat bacteriën zich niet aanpasten aan en veranderden door anti-bacteriën, maar dat zij gebruik maakten van reeds aanwezige alternatieven om de vijand te weerstaan. Hun “kennis” was dus al aanwezig. Het was ingebouwd. Het is dus niet zo dat het lichaam een nieuwe molecuul ontwikkelt als antwoord op een bedreiging uit de omgeving (dat zou “instructie” inhouden), maar dat hier sprake is van een selectieproces vanuit de eigen pre-bacteriële mogelijkheden.
Het was Niels Jerne (3e artikel VTV), die zich in 1968 al afvroeg of hetzelfde proces niet voor het brein zou gelden. Zou leren dan een illusie zijn? Had Socrates gelijk en had John Locke het bij het verkeerde eind? Locke was een verstokte instructionist die beweerde dat het brein bij de geboorte een blanco lei was dat door ervaring moest worden volgeschreven. Voor hem was de geest blanco zonder enige structuur of voorkennis. Socrates had echter beweerd dat leren niets anders is dan herinnerd worden aan reeds aanwezige kennis. Het selectionisme/instructionisme debat komt overeen met het nativisme/empirisme debat dat al eeuwen aan de gang is. Nativisten zijn van mening dat een groot deel van onze kennis aangeboren is, empiristen daarentegen denken dat kennis verworven wordt door ervaring.
Wat heeft de Mexicaanse griep hier mee te maken, vraagt u zich misschien af. Enkele weken geleden hoorde ik op het nieuws dat mensen die voor 1957 geboren waren (jaar van de Aziatische griep) minder kans liepen om de Mexicaanse griep op te lopen dan de mensen die na 1957 waren geboren. Het was een van de weinige momenten dat ik bijna juichend opsprong bij het horen van mijn inmiddels gevorderde leeftijd. Ik ben inderdaad van voor die tijd en heb bovendien de A-griep daadwerkelijk gehad. Ik heb dus bewezen dat in mijn selectie pre-virale mogelijkheden een wapen tegen deze griep zeer waarschijnlijk is ingebouwd. Vandaar mijn vreugde! Leve het selectionisme!
Waar trekken we de scheidslijn tussen Nature & Nurture? Veel taalkundigen zoals Noam Chomsky, Steven Pinker, Ray Kackendorff en Derek Bickerton zijn van mening dat taal zo complex is en de informatie over de structuur zo miniem, dat het onmogelijk is taal te leren zonder aangeboren “voorkennis”. De vraag hoe we taal dan toch kunnen leren wordt “Plato’s probleem” genoemd.
1 Hoe organiseert een selectionistische taaldocent zijn onderwijs en hoe doet een instructionistische docent dat?
Graag uw reactie.
2 Welke positie neemt u in en waarom?
Graag uw reactie.
3 Waarom zou in het filmpje selectionisme niet werken?
Graag uw reactie
De volgende week verschijnt het laatste artikel in deze serie voor de vakantie. Dan nemen we de tussenstand op.
Ik dacht even dat er een Mexicaans virus in mijn computer zat. Daar zit van alles in, maar gelukkig alleen gewone virussen. Ik heb mijn vader het filmpje laten zien. U heeft een goede neus voor filmpjes, meneer Witteman. Mijn vader vertelde dat het filmpje hem deed denken aan de nonnenschool van zijn jeugd. Mijn antwoord op uw derde vraag: Selectionisme werkt hier niet omdat alleen naar feiten wordt gevraagd en niet naar strategieën. Tenminste, hier zijn mijn vader en ik het met elkaar over eens. Klopt het?
Jacqueline, Groningen
Waarom zijn mannen beter in rekenen en wiskunde dan vrouwen en vrouwen beter in taal? Laat ik beginnen met te stellen dat de verschillen tussen de seksen kleiner zijn dan de onderlinge verschillen binnen de seksen. Maar er zijn wel verschillen in gemiddelden. Mannen zijn bijvoorbeeld eerder geneigd tot systematiseren en mechaniseren.
Simon Baron-Cohen noemde autisme de extreme vorm van het mannelijke brein.
Volgens Bernard Crespi en Christopher Badcock zijn vrouwen gemiddeld empathischer (meer invoelingsvermogen) en mentalistischer (scherper waarnemingsvermogen) dan mannen.
Dit kan er toe leiden dat ze dingen zien die er niet zijn. Waar autisme de extreme vorm van het mannelijk brein is, is volgens Crespi en Badcock paranoïde schizofrenie de extreme vorm van het vrouwelijke brein. Paranoïde schizofrenen zijn hypermentalistisch, zij zien meer in de geesten en emoties van mensen, dan er werkelijk is. Zij geloven bijvoorbeeld dat anderen over hen roddelen en tegen hen samenspannen. Zij wantrouwen anderen. Autisten, daarentegen zijn hypomentalistisch, zij onderkennen weinig in de geesten en emoties van anderen. Overigens gebruiken Crespi en Badcock andere termen dan Baron-Cohen. Zij zeggen dat autisten onder controle staan van “paternal brains” en schizofrenen van “maternal brains”, dus respectivelijk onder invloed van de genen van de vader en die van de moeder.
Wat hebben deze twee uitersten te maken met taal, rekenen en wiskunde?
Zoals je zegt, Jacqueline, bevindt taal zich bij 95% van de mensen in de linkerhersenhelft. Als vrouwen gemiddeld beter zijn in taal dan mannen, waarom zijn ze gemiddeld dan niet beter in rekenen en wiskunde? Een legitieme vraag zou ik zeggen. Dit artikel gaat over selectionisme en instructionisme. Wat hebben onze voorouders fylogenetisch meegekregen vanuit een voorgeschiedenis van tienduizenden en honderdduizenden jaren? Wat deden de Dawiniaanse selectiemechanismen om ons mensen, mannen en vrouwen, via adaptatie geschikt te maken voor de omgevingen waarin wij verkeerden? Heel eenvoudig gezegd: mannen voerden strijd om vrouwen en kinderen te beschermen. Mannen die in staat bleken grote risico’s te nemen, geen pijn te voelen bij het doden van vijanden, succesvol te zijn in de jacht, ontwikkelden “mannelijke” kwaliteiten, zoals eerst doen dan denken, doelgerichtheid (sommige vrouwen spreken zelfs van oogkleppen), ruimtelijk inzicht. Deze eigenschappen bevinden zich vooral in de rechterhersenhelft. Door het gooien met stenen en het werpen van speren ontwikkelden ze rekenvaardigheden (in de linkerhersenhelft) . Vrouwen overleefden in de stam door met elkaar te communiceren (taalontwikkeling is sterk bij vrouwen), door TOM (theory of mind): je had als vrouw een voorsprong als je de listen en lagen van je buurvrouw door had, de zorg voor je man en kinderen die empathie tot ontwikkeling brachten.
Er werden dus neurale circuits ontwikkeld die verschilden bij mannen en vrouwen. Beide waren ze gericht op overleving van de soort. Het grote voordeel bij vrouwen is de verbinding tussen de beide hersenhelften. De hersenbalk is bij vrouwen krachtiger ontwikkeld dan bij mannen. Daarom zijn vrouwen gemiddeld evenwichtiger dan mannen. Maar nogmaals: het verschil tussen de seksen is kleiner dan het onderlingen verschil binnen de seksen. Er zijn mannen die goed zijn in taal, poëzie, empahie. Er zijn vrouwen die goed kunnen rekenen, goed zijn in wiskunde en zelfs goed en gericht kunnen speerwerpen.
Zélfs goed in speerwerpen! Er is nog hoop voor vrouwen. Maar over dat rekenen: zou je ook kunnen leren rekenen van het eerlijk verdelen van eten? Van een maisveld inzaaien? Van voldoende en voldoende verscheiden plantaardig voedsel zoeken? Enz enz. Beide geslachten voerden werkzaamheden uit waarbij hoeveelheden en afstanden een rol speelden.
MVrieze. Absoluut waar. Maar het gaat om de selectieve druk. Zoals ik al zei, we praten over gemiddelden. Over het geheel genomen komen vrouwen er door de hersenbalk wat beter van af. Maar ook dat is slechts gemiddeld. Bovendien zijn mensenvrouwen mooier dan mensenmannen. Of niet soms!? En dat is bij vele diersoorten niet zo. Maar ook dat is perceptie.
Uw eerste vraag: Hoe organiseert een selectionistische taaldocent zijn onderwijs en hoe doet een instructionistische docent dat?
Na zorgvuldig lezen van het artikel ben ik tot de conclusie gekomen dat een selectionistische docent verrouwt op de aangeboren mechanismen en zo laat mogelijk met grammatica zal beginnen. De instructionistische zal dit zien als nieuwlichterij en meteen naar de regels van de grammatica grijpen. Ik denk dat het schema van prof. Hulshof in het eerste artikel van deze reeks dat ik al kende uit een artikel van prof. Westhoff aardig in het midden ligt. Hoe denken onze reisgenoten hierover?
Ik geef Duits op mavo en havo. Ik vind het belangrijk dat mijn leerlingen goede cijfers halen. Ik overhoor dus veel zodat ik zeker weet dat ze altijd leren. Nog geen 10% van mijn leerlingen haalt een onvoldoende. Grammatica staat bij mij hoog in het vaandel. Zonder grammaticakennis maken de leerlingen veel fouten en zeker bij Duits. Ik voel dus het meest voor het instructionisme. Verder volg ik deze serie heel precies.
Lieneke. Als gepensioneerd docent Duits (ik heb nog les gegeven aan de HBS!), ben ik blij met het geluid van Lieneke. Degelijk les geven, veeloverhoren, weinig onvoldoendes geven leiden in mijn ervaring tot een goede verstandhouding tuusen docenten en leerlingen. Het draait allemaal om discipline. De docent doet zijn best en de leerlingen ook. En dat leidt tot prima resultaten. Bij de eindexamens had ik bijna nooit onvoldoendes. En toen was de tweede correctie nog serieus.
Op uw 3e vraag; “Waarom zou in het filmpje selectionisme niet werken?”, is het voor de hand liggende antwoord dat deze kennis niet fylogenetisch opgeslagen kan zijn. Wat vermoedelijk wel is opgeslagen is de tegenzin die leerlingen hebben tegenover het leren van nutteloze kennis. Hier worden wel kosten gevraagd (namelijk te leveren energie) maar geen opbrengsten (wat heb ik aan die kennis?). De leeromgeving is duidelijk instructionistisch, maar verliest het hier van het selectionisme. De leerlingen kiezen ervoor geen inspanning te leveren.
Ik las het artikel op deze site, getiteld Vloeiend Frans. Ik kan het daarmee wel eens zijn. Vooral de kinderen op het VMBO hebben te weinig bagage voor zoiets abstracts als grammatica. Mijn ervaring als docente Frans heeft mij geleerd dat het gebruik van het Frans in de klas tot betere resultaten leidt. Ik heb het gevoel dat er dan minder nadruk op de grammatica komt te liggen als je alleen maar Frans spreekt. Wel is het vaak vermoeiend om dit vol te houden. Gelukkig werk ik in deeltijd. Hier is het artikel:
https://staging-onderwijsvanmorgensowmedia.kinsta.cloud/meer-over-het-brein-vloeiend-frans
Als biologiedocent viel mij de titel van dit artikel op. Selectionisme versus instructionisme, taal als onderdeel van de biologie! Deze discussie loopt nog en ik denk niet dat ik hier uitspraken over kan doen. Lopend door de site kwam ik ook het artikel over het Portamosana College tegen (https://staging-onderwijsvanmorgensowmedia.kinsta.cloud/kijk-mee-tweetalig-onderwijs-op-het-porta-mosana-college ). Op TTO scholen krijgen leerlingen de meeste lessen in het Engels. Zoals het artikel al zegt leren de kinderen de taal spelenderwijs. En ze leren het sneller en vaak beter dan hun Nederlandse leraren voor wie Engels toch een vreemde taal is. Er zijn dus mechanismen aan het werk waarvan Nobelprijswinnaar Niels Jerne in1985al sprak. Dit soort mechanismen kom je in andere vakken toch nauwelijks tegen.
Mijnheer Witteman – Door uw serie krijg ik mijn plezier in het onderwijs NT2 weer terug. Ik duik zelfs weer in de vakliteratuur. Vandaag las ik in het Juninummer van Les het tijdschrift voor het onderwijs aan anderstaligen (al 27 jaar het vakblad voor docenten Nederlands als tweede taal) een artikel van Folkert Kuiken over de vraag wat de beste methode is om een tweede taal te leren. Helaas is er geen digitale versie van dit artikel te vinden. Ik vind deze info de moeite waard om mee te nemen in uw verhaal (vakblad Les nummer 159 Juni 2009, pagina 19). Misschien kent u een docent NT2 die dit vakblad heeft. Ik ben uiteraard ook bereid om een fotokopie te maken en naar u toe te sturen. Ik weet op dit moment echter geen adres waar ik het naar toe kan sturen. Voor de zekerheid nog deze info over F. Kuiken:
Prof. dr. Folkert Kuiken Leerstoelgroep Nederlandse taalkunde, universiteit van Amsterdam.
Francine, mail naar henk.witteman@tsmconsultants.nl.
Ik ben een zij-instromer. Na een managementopleiding en enkele jaren in het bedrijfsleven ben ik Engels gaan studeren en sta sinds enkele maanden voor de klas. Niet makkelijjk, maar gelukkig wel leuk om met jonge mensen bezig te zijn. In een van de artikelen op deze site kwam ik tot mijn verrassing een advies tegen over hoe je het beste woordjes kan leren. Hier volgt copy-paste het advies: Woordjes leren volgens de genoemde drie leertheorieën:
Stel je hebt een Engelstalige tekst. Onder de tekst staan 15 nieuwe woorden met hun betekenissen. Behavioristisch: Leg je hand op de Engelse woorden, lees de Nederlandse en probeer de woorden te onthouden. Stel een beloning in het vooruitzicht.
Cognitivistisch: Doe hetzelfde, maar benadruk het belang van herhalingen in de tijd.
Constructivistisch: Laat de leerlingen een beknopte samenvatting maken van de tekst, waarin ze het te leren idioom verwerken (actief, dus inspanning, dus opslag in context. Vraag de leerlingen bij een toets een eigen verhaal te schrijven waarin tenminste 10 van de nieuwe woorden verwerkt zijn.
Constructivistisch + een beetje behavioristisch: Geef leerlingen die 10 woorden juist gebruiken een 7 en voor elk woord meer een punt erbij (met een maximum van 10). Als het een idioomoverhoring is, tellen andere fouten niet mee.
Heeft iemand ervaring met zo’n advies? Wat werkt het best? Graag reacties van collega’s met ervaring.
Ans doelt op dit artikel, ook van Henk Witteman: https://staging-onderwijsvanmorgensowmedia.kinsta.cloud/woordjes-leren-kan-dat
Het interessante van deze discussie is ook dat wij moeten erkennen dat er grenzen zijjn aan de opbrengst van instructie. Het heeft geen zin kinderen dingen te laten leren, waar ze qua ontwikkeling nog niet aan toe zijn. De natuur bepaalt wanneer die tijd is aangebroken. Heel jonge kinderen te vroeg aan rekenproblemen te zetten, heeft bijvoorbeeld weinig zin. Als die daarmee een lichte voorsprong behalen op hun leeftijdgenootjes, is deze voorsprong slechts van korte duur. Het kind wordt door zijn vriendjes en vriendinnetjes gemakkelijk ingehaald, zodra deze er wel aan toe zijn. Dus ouders, jut uw kinderen niet op. Laat ze lekker spelen. Wat er in zit komt er heus wel uit. En als het er niet in zit, dan zal het er ook niet uitkomen.
Leuvense student. Dit wordt bijna een politieke discussie. Ik ben het met je eens. Je kunt niet uit een leerling halen wat er niet in zit. Je kunt als docent niet eerder komen dan optimale omstandigheden scheppen waarin een leerling het onderste uit zijn of haar kan kan halen. Maar als de kan leeg is, dan is hij ook leeg. Is dit het einde van de maakbare samenleving? Staan we weer met beide benen op de grond? Ik vin het een waar genoegen deze discussie te volgen.
drs. Jan Delissen en student uit Leuven. En dan komen we toch weer terug bij dat leerstofjaarklassensysteem dat alleen meer de gemiddelde leerling volgt en ONRECHT doet aan kinderen die verder zijn in hun ontwikkeling en kinderen die NOG achterlopen in hun ontwikkeling. Het blijft dus een politieke discussie.
Student uit Leuven. Inderdaad! Een kind kan nog geen dingen leren waar het nog niet aan toe is. Ik las een mooi voorbeeld van Gesell & Thompson dat werd uitgevoerd met een identieke tweeling. Toen ze 46 weken oud waren kreeg een van de twee 6 weken achter elkaar dagelijks les in het trapklimmen. Haar zusje kreeg pas gelegenheid na 53 weken. Zij leerde het in 2 weken. Dus in 1/3 van de tijd.
Ik ben even uit de running geweest. Wij gepensioneerden gaan het liefst met vakantie voordat de zomeruittocht begint. Toen ik terugkwam las ik dit artikel. Ik werd meteen getroffen door het filmpje met die arme onderwijzeres die op het verkeerde moment voor de verkeerde klas stond toe zij een soort inspectiebezoek kreeg. Het deed mij meteen denken aan mijn vroegere leraar Duits ergens in de jaren ’60. Hij was nog heel jong, een jaar of 23 schat ik. Hij was idioom aan het overhoren in onze vierde klas HBS A toen de inspecteur binnenkwam. Toen de Inspecteur eenmaal achterin de klas zat, draaide hij heel slim de les om. Hij deed net of hij het idioom aan het uitleggen was en stelde ons hier vragen over. Omdat wij het al geleerd hadden, wisten wij natuurlijk bijna alles. Diep onder de indruk verliet de Inspecteur aan het einde van de les het lokaal. Wij gaven onze leraar toen een groot applaus. Het was op een jongens HBS en wij jongens voelden ons solidair met onze sympathieke Duitse leraar die maar iets jonger was dan wij.
Is het nature-nurture debat niet eenvoudig op te lossen door te stellen dat we kennis verwerven door interactie met onze omgeving, maar dat de organisatie van ons brein onder genetische controle staat?
Lidwien, Leiden. Ik ben het me je eens. Dat geloof ik ook. De vraag die dit standpunt echter oproept is “Bestaat er dan eigenlijk wel een vrije wil? Zij we niet voorgeprogrammeerd? Zijn we gevangen in oze genen? Kunnen we niet anders?
Selecties en instructies. Heeft dit iets te maken met de veranderingen in onze hersenen tijdens de ontogenese en veranderingen in onze hersenen tijdens de fylogenese? Volgens mij past het organisme zich tijdens zijn leven aan een de dan geldende omstandigheden. Dus tijdens de ontogenese. Deze veranderingen worden niet doorgegeven aan volgende generaties. Of wordt het voordeel wel doorgegeven? Is het misscien toch fylogenese?Het begint me wat de duizelen. De discussie is echter voor mij erg interessant en ik zou het leuk vinden de meningen van medelezers te horen.